Zoeken in blog

Onze nieuwste artikelen

Onze blogcategorieën

Exocriene pancreasinsufficiëntie (EPI)

Alejandro Moncada C. M.V. DSV., Director Latam.

OVERZICHT

• EXOCRIENE PANCREASINSUFFICIËNTIE (EPI) wordt veroorzaakt door het onvermogen om pancreasenzymen en andere stoffen af te scheiden die helpen bij de opname van voedingsstoffen.
• De meestvoorkomende symptomen zijn: gewichtsverlies met polyfagie, diarree of overvloedige of verkleurde ontlasting en algemene uitputting.
• Diagnose: een visuele analyse van de ontlasting, een fysieke beoordeling van de opgezwollen darmlussen en specifieke tests zoals trypsine of elastase.
• De behandeling: een suppletie met exogene pancreasenzymen en een adequate voeding. In sommige gevallen wordt dit aangevuld met antacida (verlaging van de pH) en een antibiotische therapie.

WAT IS EXOCRIENE PANCREASINSUFFICIËNTIE?

Exocriene pancreasinsufficiëntie is een syndroom gekenmerkt door een slechte spijsvertering en een slechte absorptie. Het wordt veroorzaakt door een probleem bij de secretie van pancreasenzymen en andere stoffen die de opname van voedingsstoffen en bepaalde vitamines en mineralen noodzakelijk voor een normale vertering van voedsel vergemakkelijken (Ettinger & Feldman, 2007). De exocriene pancreas heeft een grote reservecapaciteit voro secretie waardoor klinische tekenen van een slechte spijsvertering pas optreden wanneer 80 tot 90% van zijn secretiecapaciteit is verloren gegaan (Watson, 2007). EPI wordt meestal veroorzaakt door een onomkeerbare atrofie van de pancreas die levenslange vervangingstherapie vereist.

WAT VEROORZAAKT EPI?

Onderliggende ziekteprocessen die mogelijk klinische symptomen van EPI veroorzaken zijn pancreatische acinaire atrofie (PAA), chronische pancreatitis, pancreashypoplasie en pancreasneoplasie (Williams, 1996).

1. Pancreatische acinaire atrofie (PAA): de belangrijkste oorzaak van EPI bij honden, met een duidelijke vermindering van de pancreasmassa tot gevolg. Hoewel het endocriene weefsel grotendeels opnieuw wordt gevormd, kan er sprake zijn van een volledig verlies van acines en dus van een verlies van enzymsecretie. Dit is het resultaat van de selectieve vernietiging van de acinaire cellen die spijsverteringsenzymen produceren. Dit kan leiden tot een nagenoeg volledig verlies van de secretiecapaciteit van de pancreas. De precieze oorzaak van PAA is nog niet vastgesteld, de verschillende voorgestelde etiologieën zijn: erfelijk, geïnduceerd door voeding, vitamine E- of B12- of mineraaltekorten, immuungemedieerd (celgemedieerde immuunvernietiging, anti-pancreasantilichamen, apoptose (Hall et al., 1990)).
2. Hypoplasie: congenitale pancreashypoplasie is vrij zeldzaam bij honden, de tekenen van slechte spijsvertering/malabsorptie treden op na de leeftijd van zes maanden (Hall, 2003).
3. Pancreatitis: een veelvoorkomende oorzaak van exocriene pancreasinsufficiëntie bij mensen en katten, maar vrij zeldzaam bij honden. Sommige honden lijden aan diabetes mellitus secundair aan pancreatitis (Watson, 2006).
4. Pancreasneoplasie. Primaire kanker van de exocriene pancreas (adenocarcinoom) is zeldzaam bij honden, komt voor bij oudere patiënten, sommige auteurs benadrukken de oververtegenwoordiging bij airedaleterriërs (Nelson & Couto, 2005).
5. Andere oorzaken: EPI kan secundair zijn aan hypersecretie van maagzuur als gevolg van een verhoogde vernietiging en een verminderde activiteit van de pancreasenzymen. (Ettinger & Feldman, 2007).

KLINISCHE SYMPTOMEN

Gebrek aan pancreasamylase, -lipase en -protease leidt tot een slechte spijsvertering en dus een malabsorptie, bij patiënten met EPI worden macronutriënten niet goed omgezet in micronutriënten.

De meestvoorkomende klinische symptomen zijn:

1. Volumineuze en pasteuze chronische diarree,
2. Geleidelijk gewichtsverlies, vaak gepaard gaande met een grote eetlust,
3. Droge en ruwharige vacht,
4. Uitgesproken spieruitputting,
5. Darmgerommel en stinkende winden,
6. Verhoogde nervositeit en agressiviteit, toegeschreven aan buikpijn, en een verstoring van de elektrolytenbalans werden ook waargenomen.  (Ettinger & Feldman, 2007).

DIAGNOSE

Observatie van de algemene toestand van de patiënt als eerste stap van de diagnose, bij een patiënt met onder andere chronische diarree, progressief gewichtsverlies met een grote eetlust, droge en ruwharige vacht en spieruitputting is er hoogstwaarschijnlijk sprake van EPI.

Andere diagnosemethodes zijn:

Testen van de pancreasfunctie: Met deze testen kunnen we differentiëren of de klinische symptomen te wijten zijn aan een disfunctie van de exocriene pancreas of aan een ziekte van de dunne darm.

• Metingen van vitamine B12, E en foliumzuur: De serumconcentraties van cobalamine, vitamine E en folaat zijn meestal lager dan normaal.
• TLI-test: de meest gangbare test is een functietest van de exocriene pancreas, ook wel TLI ('trypsin-like immunoreactivity') genoemd. Een daling van de TLI-waarde in serum onder de referentiewaarde duidt op exocriene pancreasinsufficiëntie.
• Fecale elastase-concentratie: analyseert de hoeveelheid van het elastase-enzym in de ontlasting. Door EPI getroffen patiënten hebben vaak lagere elastaseniveaus in hun ontlasting dan gezonde personen.

BEHANDELING

De therapie is gericht op het vervangen van de activiteit van de intraluminale pancreasenzymen en het omkeren van de onevenwichtige voeding. De behandeling beoogt het vervangen van de pancreasenzymen door orale enzymextracten. Hiertoe worden enzymsupplementen toegediend, bij voorkeur bij de maaltijd.

Bibliografische referenties

1. Adamama-Moraitou K, K. Rallis T., S. Papazoglou, et al. (2004). Résultats biochimiques du foie chez les chiens présentant une insuffisance pancréatique induite expérimentalement. Revue canadienne de recherche vétérinaire, 68, 56-61. 2. Balkman, C. Center, S. Randolph, J. F et al. (2003). Évaluation des acides biliaires sulfatés et non sulfatés urinaires comme test de diagnostic des maladies du foie chez le chien. Journal American Association, 222: 1368-1375. 3. Batchelor, D. Peter-John, M. Cripps, P. Taylor, R. McLean, L. Leibl, A. German, A. (2008). Associations de race pour l’insuffisance pancréatique exocrine canine. Journal de médecine interne vétérinaire; volume 21 nr. 2, 207-214 4. Batchelor, D. Peter-John, M. Taylor, R. Cripps, P. German A. (2008). Facteurs de pronostic dans l’insuffisance pancréatique exocrine canine: une survie prolongée est probable si une rémission clinique est obtenue. Journal de médecine interne vétérinaire; volume 21 nr. 1, 207-214. 5. Batt, R. (1993). Insuffisance pancréatique exocrine. Vet Clin North Am Small Anim Pract.May; 23(3); 595-608. 6. Biourge, V. Fontaine, J. (2004). - Insuffisance pancréatique exocrine et réaction indésirable à la nourriture chez le chien: une réponse positive à un régime riche en graisses à base d’hydrolysat d’isolat de soja. J de Nutrition 134: 2166S2168S. 7. Brener, K. Harkin, K. Andrews, G. Kennedy, G. (2008). Atrophie pancréatique juvénile chez les lévriers : 12 cas (1995-2000). Journal de médecine interne vétérinaire: 8. Elliot, D. (2005). Nouveaux développements dans la prise en charge alimentaire de l’insuffisance pancréatique exocrine.  Publié dans IVIS avec l’autorisation du NAVC. 9. Ettinger, S. Feldman, E. (2007). Traité de médecine interne vétérinaire. Zesde editie. Elsevier. 1975 p. 10. Hall E. J. (2003). Insuffisance pancréatique exocrine. Dans les actes du Congrès mondial de la World Small Animal Veterinary Association. 11. Jörg, S. (2008). Comment je traite l’insuffisance pancréatique exocrine. dans Les actes du Congrès mondial de l’Association mondiale des petits animaux vétérinaires. 12. Richard W. Nelson ; C. Guillermo Couto (2005). Médecine interne des petits animaux: Inter-Médica, 2005.  ISBN/ISSN/DL:950-555-290-4